Concurrentiestrijd via het bestuursrecht
Regels en concurrentie zijn met elkaar verbonden. Zo kan eerlijke concurrentie alleen maar bestaan wanneer iedereen zich aan dezelfde regels houdt. Wanneer dat niet het geval is, kan ook de concurrent van de overtreder zich op die regels beroepen. Maar niet in alle gevallen. Het voeren van concurrentiestrijd door middel van het bestuursrecht is mogelijk, maar er zijn wat hobbels en men doet er verstandig aan om dit op de goede manier op te pakken, anders kom je van een koude kermis thuis.
De belangrijkste drempels om een concurrentiestrijd via het bestuursrecht te voeren zijn twee bestuursrechtelijke begrippen:
- de belanghebbende
- en het relativiteitsvereiste.
In dit bericht poog ik deze twee begrippen in het kader van een concurrentiestrijd nader toe te lichten. Dat zal ik onder andere doen aan de hand van voorbeelden.
De belanghebbende
De algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat alleen een belanghebbende op kan komen tegen een besluit van een bestuursorgaan (artikel 1:2 Awb). Een voorbeeld van een besluit is de bouw van een nieuwe supermarkt of een vergunning voor het plaatsen van een 2 extra laadpalen bij een tankstation, maar het kan ook de reactie van een bestuursorgaan zijn om de regels te handhaven bij een of meerdere concurrenten. Iemand die daarbij een belanghebbende is, kan tegen een dergelijk besluit rechtsmiddelen aanwenden.
Een belanghebbende is een partij die een eigen, persoonlijk, objectief bepaalbaar en actueel belang heeft dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Voor concurrerende bedrijven komt dat erop neer dat de vraag of sprake is van een belanghebbende beantwoord moet worden aan de hand of het belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (vaak de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken) hanteert als uitgangspunt dat van een dergelijk rechtstreeks belang sprake is wanneer de concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment en het hetzelfde verzorgingsgebied heeft.
Hetzelfde marktsegment
Daarmee is de algemene norm gegeven. Die algemene norm zal in veel gevallen voldoende duidelijkheid geven, maar de uitleg daarvan kan van geval tot geval verschillen. Helder zal zijn dat een bakker niet in hetzelfde marktsegment zit als een woonwinkel, maar dat zal wellicht minder helder zijn bij een woonwinkel en een bouwmarkt die tevens meubels verkoopt. De uitspraken van de rechter over hetzelfde marktsegment zijn dan ook heel casuïstisch.
Hetzelfde verzorgingsgebied
Datzelfde geldt voor uitspraken over hetzelfde verzorgingsgebied. Vooral bij supermarkten is hier relatief veel jurisprudentie over – kennelijk procedeert men bij supermarkten veel op dit gebied – waarbij de uitspraken heel feitelijk zijn. Daarnaast is dat niet zonder meer toepasbaar in andere sectoren: het verzorgingsgebied van een lokale visboer zal in de regel anders zijn dan die van de naastgelegen supermarkt.
Conclusie
Het is van belang om van meet af aan duidelijk in te gaan op deze aspecten. Wanneer direct en helder uitgelegd wordt niet alleen dat sprake is van hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied, maar tevens waarom, heeft het bestuursorgaan (en later ook de rechter) het een stuk lastiger om het concurrentiebelang niet als rechtstreeks betrokken bij de besluitvorming aan te merken. Daarmee wordt de kans vergroot om als belanghebbende aangemerkt te worden en wordt de eerste drempel beslecht.
Relativiteisvereiste
Wanneer de eerste drempel is genomen, geldt nog mogelijk een tweede drempel: die van het relativiteitsvereiste. Het relativiteitsvereiste geldt enkel alleen in de fase van (hoger) beroep, en houdt in dat de rechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een (on)geschreven regel, indien die regel niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die een beroep doet op die regel (8:69a Awb). Overigens bestaat hierop wel een uitzondering, waarin concurrentiezaken ook wel een geslaagd beroep op gedaan kan worden, maar hierop wordt vanwege de complexiteit in dit bericht niet verder ingegaan.
De rechtspraak voor het relativiteitsvereiste is mogelijk nog meer afhankelijk dan het geval dan de jurisprudentie bij het belanghebbende-begrip. Bij het relativiteitsvereiste gaat het vooral om de regel waar een beroep op wordt gedaan, en de achtergrond van die regel. Daaruit volgt immers welk belang beoogd wordt te beschermen, hetgeen van belang is voor het relativiteitsvereiste.
Het relativiteitsvereiste is een heel lastige drempel: er zijn maar weinig bepalingen bedoeld om (de belangen van) concurrenten te beschermen. Daarom struikelen veel zaken op deze drempel. Van groot belang voor de praktijk is inmiddels wel dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald heeft dat het begrip ‘belang van een goede ruimtelijke ordening’ uit artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) zo uitgelegd moet worden dat daarmee onder meer bedoeld wordt het ‘behouden en herstellen van een uit ruimtelijk oogpunt goed ondernemersklimaat’. Dit begrip speelt een rol bij veel besluiten over omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen, waardoor het mogelijk is voor een concurrent om een beroep te doen op die bepalingen.
Conclusie
Het voeren van een concurrentiestrijd in het bestuursrecht is mogelijk en kan heel nuttig zijn. In sommige gevallen is het zelfs essentieel, omdat zonder gelijke (toepassing van) regels geen eerlijke concurrentie kan bestaan.
Maar het voeren van een concurrentiestrijd in het bestuursrecht is er niet makkelijker op geworden. Zonder het hanteren van de juiste argumenten, op het juiste moment en op de juiste manier, is de slagingskans klein. Maar wanneer vanaf rekening gehouden wordt met de drempels die er zijn en goed ingeschat wordt hoe daar overheen te stappen, is het voeren van een concurrentiestrijd een heel nuttig onderdeel van het arsenaal aan mogelijkheden dat een ondernemer heeft om succesvol te zijn of te blijven.
Meer weten?
Neem contact op met mr. J.J.D. van Doleweerd. Hij kan u meer vertellen over de mogelijkheden om uw concurrentiebelang een rol te laten spelen bij bestuursrechtelijke besluitvorming.